Normaal krijg ik de dingen wel verwoord, maar eerder dit jaar bleef het een maand lang stil in mijn notitieboek. Naast een compleet nieuwe sokkengarderobe bracht ik dus ook een hoofd vol woorden en zinnen en verhalen mee uit Korea, die nog altijd neergeschreven moeten worden.
Het was vroeg en de zonnestralen splitsten zich om door de tralies voor mijn raam naar binnen te komen, in strepen over mijn bed te vallen en mij wakker te maken. Mijn eerste ontbijt van het soort wat in mijn reisdagboek zou gaan als "Koreaans hostelontbijt" (geroosterd brood met aardbeien- jam) smaakte nog prima en mijn to do-lijstje kon nog bijna helemaal af worden gestreept.
Die ochtend wandelde ik langs twee van de paleizen, Changgyeonggung en Gyeongbokgung.
's Middags was ik in Bukchon, Oud-Seoul.
Het was bergop en -af, over kinderkopjes, onder ingewikkelde constructies van elektriciteitskabels, hier en daar een kersenbloesemboom en overal zwarte hoofdjes. Een man van minimaal zeventig jaar werkte in zijn tuintje (stenen bak met wat aarde en drie plantjes), meisjes nemen giechelend selfies, kindjes spelen kriskras door de hele wijk en vaders houden hun nog kleine kindjes stevig in de hand op weg naar huis. Mensen bellen, sms'en, drinken take-away koffie, eten broodjes (of toch echt iets wat erop lijkt), lachen, kletsen, fluiten, zingen, rennen, vallen, huilen, gaan naar school en werk en weer naar huis. Mensen slapen, mensen ademen, mensen leven.
Life is so different here, but at the same time so normal, instagramde ik toen ik daar rondliep. De bergen, de vreemde klanken, de gekke geuren, de uitgestorven straten (en propvolle metro's) en de onuitspreekbare gerechten met smaken die ik niet eerder proefde verdwenen zonder moeite naar de achtergrond en ik besefte me dat alles eigenlijk gewoon heel normaal is daar, op meer dan 8000 kilometer van huis. In gewoon een straat, in gewoon een stad, in gewoon een land.