Toen ik in het vliegtuig stapte met een enkele reis Zaventem-Gardermoen, Brussel-Oslo - nadat ik mijn thesis verdedigde, Chimaykes dronk op het terras zonder eigenlijk echt gegeten te hebben, me langs de bewaking vluchtte omdat ik op Go Pass reisde en geen extra Zaventem-kaartje had gekocht en het boarden zo lang mogelijk uitstelde zodat ik nog even het Nederlandse en het Chileense volkslied kon horen in de sportbar waar de Belgen nog niet zo WK-crazy waren, maar er waren meer Nederlanders die meejuichden en in de lucht hongen toen we ook wedstrijd #3 wonnen - wist ik het al: ooit moet ik beslissen hoelang ik blijf. Of ik blijf. Of ik naar huis ga. Ooit moet ik de knoop doorhakken en ooit moet ik weten wanneer dat moet gebeuren. Er is geen einddatum dit keer; ik kan voor altijd blijven of veel korter dan iedereen verwacht, maar zolang ik niks beslis blijft de last op m'n schouders.
Toen was het januari of februari, of eigenlijk pas echt maart, en toen kon ik weer lachen.
De frambozen zijn ook weer betaalbaar en vanavond komen er twee paar nieuwe Toms naar me toe en daarmee hopelijk ook metzonderjas-temperaturen. Ik ben weer met redelijk plezier thuis en heb weer energie om te lachen naar onbekenden, te kletsen met onbekenden en "fijne dag nog!" te zeggen tegen onbekenden - in de winkel that is. De afgelopen 1,5 maand voelt een beetje weggegooid maar ook heel nuttig, want ik hakte de knoop door, nu kan ik weer genieten en ik schreef erover voor Nadelunch. Dat duurde overigens ook heel lang, maar ja.
Ik verkoop nog altijd yoghurtijs en woon nog altijd in een blauw huis, in Oslo. Dagen en weken en maanden gaan voorbij, ik lach (veel) vaker dan ik huil en word telkens opnieuw verliefd op de stad. Maar toch moest de knoop eens doorgehakt worden.
Hoewel ik niet gigantisch impulsief ben en zonder twijfel tot die categorie mensen hoor die eerst nadenkt en dan pas doet, boekte ik toch best makkelijk dat enkeltje Oslo. Mijn omgeving reageerde ook niet overdreven verbaasd. Reacties als "Dat had ik wel verwacht ja" en "Yesss, dan kom ik op bezoek!" maakten het misschien makkelijker, maar zeker ook vanzelfsprekender. Alsof het gewoon meant to be was en de hele wereld begreep dat ik ooit een tijdje in Oslo moest wonen. Want ja, ik was al verliefd op Oslo. Ja, ik sprak al prima Noors. En ja, ik had zelfs al vrienden hier wonen. Dat maakte het allemaal makkelijker, maar toch kwam er één onderwerp altijd ter sprake.
"Ik wil kijken of ik echt in Oslo wil wonen," zei ik dan altijd. Daar knikte iedereen altijd op, m-hm, ja, snap ik. Behalve die ene jongen die ik sprak: een Noor die veel gereisd heeft en zelf ook niet helemaal lijkt te weten waar hij nu het liefste is. Ik vertelde niks anders dan anders, maar hij keek me met een scheef gezicht aan. "En wanneer weet je dat dan: of je in Oslo wil wonen?" – Daar had ik geen antwoord op, maar toen begon ik wel te denken.
In januari en februari – toen de dagen nog donker waren, de mensen ongezellig en mijn werk saai – wist ik wel dat Oslo me niet kan geven wat ik graag hebben wil, maar ik gaf het nog niet toe. Afgelopen maand was ik alles behalve gemotiveerd voor mijn eigenlijk best prima (bij)baantje. Naast acht uur werk stopte ik elke vrije seconde in schrijven, vertalen en pitchen en opeens was ik op. Het was genoeg – of eigenlijk al veel te veel. Soms huilde ik in de keuken op mijn werk, soms op de wc, soms in de tram en sowieso elke avond in bed. En toen hakte ik de knoop dus maar door, typte het eerst op Whatsapp, toen ook in mails en zei het toen opeens hardop, maar zachtjes: ik wil niet écht in Oslo wonen.
Nu is het april en als ik me bedenk dat ik hier dan nog ongeveer zo lang ben als sinds het kerst was, is dat nog ver weg en tegelijkertijd al veel te dichtbij. Ik verheug me erop om naar huis te verhuizen, maar zie er tegelijkertijd ook tegenop. Ik weet niet eens precies wat ‘huis’ is, behalve dan dat het in Nederland ligt.
Ik verheug me op korte afstanden, betaalbaar eten, bloemen voor € 2,50 (ipv € 10), dubbelvla en Mona-toetjes, eerlijke mensen, kletsen, taalgrapjes, weekendjes bij papa en mama op bezoek kunnen, weekendjes bij vrienden in andere steden op bezoek kunnen, fietsen, friet, (speciaal)biertjes drinken zonder meteen blut te zijn, het veer over de Maas – ik verheug me zelfs op de wind, het gezeik, de herrie in de stiltecoupé. Ik verheug me op weekendjes en midweken en weken terug naar Oslo gaan en dan alleen de fijne dingen zien, maar ik verheug me het allermeest op Nederlands. Want ik mis mijn taal, mijn manier om dingen te zeggen en vooral mijn droom om gewoon echt alleen mijn brood te verdienen van de journalistiek. En vooral: ik mis het hebben van de kans om die droom waar te maken.
Tegelijkertijd is er geen stad waar ik liever ben dan in Oslo, geen plek waar ik zo sterk het gevoel heb dat ik er hoor en geen plek die zo veilig, zo fijn en zo vrij voelt. Ik wil er niet aan denken dat ik over vier maanden niet meer elke dag houten, pastelkleurige huisjes zal zien, niet meer elke dag Noors zal praten en niet meer naar het fjord of de bergen kan wanneer ik daar zin in heb. Niet meer écht urenlang kan wandelen zonder een mens te zien.
Maar ik ben blij en trots en gelukkig dat ik eerst nog een zomer in Oslo heb. Met yoghurtijsbaantje en blauw huis, met alle voors en tegens en vooral met het vooruitzicht op Nederland. En heel veel schrijven.
* Deze illustratie maakte Floor Rehbach voor het dossier Noord van Allop Magazine, waarbij vijf heel fijne en herkenbare interviews zijn afgenomen genaamd Het Noordelijke Droomoord I-V. Voor wie misschien meer zou willen lezen, enzo.
Mooi geschreven! Eveline (baas)
BeantwoordenVerwijderenLief Eveline, dank je!
Verwijderen